Arteria Groningen (2002)
4 maart 2002, 10.20 uur
Ik had ja gezegd tegen het project ’MAAK ’M NA’ dat door Aimée Terburg was
bedacht en opgezet. In vijf groepen van zeven kunstenaars maakt iedereen een
schilderij in een keten. Je krijgt een werk van iemand anders en maakt
binnen veertien dagen een reactie. Op de dag dat ik ’s avonds naar
’LennyBruce’ zou gaan, een voorstelling van het NNT in de Groninger
schouwburg, zag ik in mijn atelier voor het eerst het doek, waarop ik met een
nieuw schilderij moest reageren. Ter nagedachtenis aan Lenny moet ik nu
eerlijk zijn. Vanwege de kleur die behoorlijk bruin is, matbruin, materieel
bruin, eigenlijk bijna materie, schrok ik in eerste instantie. Maar ook en
vooral schrok ik omdat er 14 vormen op het schilderij waren aangebracht die
ik kende van mijn eigen schetsen en schilderijen. Hoe was dit nou mogelijk?
Konten, zij het een beetje amorf, borsten, die -in lichte variatie- als
stompe uivormen naar links priemden en fallussen die nog het meest afweken
van hun feitelijke vorm en die horizontaal in tegenovergestelde richting
stonden. Deze vormcombinatie, want de vormen waren samengesteld, was in lijn
getekend, hoewel duidelijk was dat de gele verf met een penseel was
aangebracht, waardoor de lijn niet constant van karakter en kleur was. De 14
vormen lagen verspreid over het vlak, links iets meer dan rechts, waardoor
een zuigende werking naar de linkerkant leek te worden gesuggereerd. Tussen
de vormen door was de ruimte (die dus ontbrak en misschien beter benoemd kan
worden als plaats) opgevuld met bleekblauwe vierpuntige sterretjes.
Ik pakte het schilderij op en draaide het om. Op het etiket, een
handgeschept stukje papier, stond: "Alie Rozendal, 2002, ’Dolly-twinkle
little star’, 60 x 50cm, acryl op linnen".
Maar waarom had Alie nou het etiket dwars op de achterkant aangebracht? Zo
denkt toch iedereen dat je het schilderij staand moet bekijken? Ik draaide
het schilderij in staand formaat weer om en zag nu opeens Alie’s bedoeling.
De vormen die ik gezien had waren regelrechte projecties, associaties. Nu
zag ik de omtrek van een meisjeskapsel: middenscheiding en aan elke zijde
van het gezicht een lok haar tot vlak onder de kin. Ik zag nu ook dat ze
blond moest zijn. Dat het blijkbaar een vrouw betrof stelde me gerust. Ik
kon nu in elk geval voortborduren op een van mijn eigen thema’s: Gaia. Voor
mij moest het dus een liggend formaat worden en ik zag de borstvorm opeens
veranderen in een mond, geopend, klaar om te nemen, om gevuld, gevoed
teworden. De wereld, de borst, de mond, een aardappel, een ui misschien en
een kont. Mijn schilderij was klaar. Maar ja, het moest zich nog wel laten
maken. Ik begon schetsen te maken. Had ik net zo’n overallcompositie
nodig? Moest er ergens sprake van afsnijding zijn? Ruimte in plaats van
platheid? Schaakbordmotief? Wat een rotformaat is dit eigenlijk: 50 x 60 cm.
Wat moest ik met die 14 vormen en die 110 sterren? Binnen die relatieve
kleurloosheid blijven of hem juist doorbreken? Hoe zwaar wil ik mijn versie
maken? Geef ik het een loden lijst? Had je niet beter met een lach je kop in
het zand kunnen steken, Lenny?
Of toch maar gewoon de achterkant precies naschilderen? Mooi etiketje,
aangenaam handschrift.
En wat te denken van die naam waar de titel mee begint: Dolly? Who the fuck
is Dolly? Zou Alie kinderen hebben? Of een schaap? Is twinkle behalve
schitteren niet ook zoiets als knipoog? Neemt het schilderij zichzelf
eigenlijk wel serieus? Is hier soms sprake van een nepfirmament? ’Firmamentir’?
Of duidt de compositie op de tijdelijkheid van dit vrouwelijk sterretje?
Verveelt het vrouwelijk sterretje zich misschien: ’sterverveling’?
Toch wel leuk om ook voor míjn titel eerst met een naam te beginnen. Gaia óf
Alie?Alimentir? Alimentation? Of met z’n tweeën, samen?’Alibi’? ’Gaialie’?
16.15 uur. Maar natuurlijk:’Alibilité de Gaia’ (voedzaamheid van Gaia)