Noordhorn 2005
GALERIE MEBIUS
Noordhorn 2005
‘tien zomergasten’
stephen beale - douwe elias – annette koek – tjeerd landman - judith neet - marcel schellekens
antje stel - angenelle thijssen – michael üffing - oesje zegel
toetsvorm en kader
In de zomer leef ik meer in de tuin dan in mijn huis. Daar in het overdadige lover ontmoet ik dan vele zomergasten. Niet alleen vogels van allerlei pluimage maar ook insecten in vele soorten en maten, en soms zelfs een klein zoogdiertje lijken bezit te nemen van mijn tuin. Zittend in de zon, lezend in een boek, word ik omringd door vliegers, kruipers en zoemers die van bloemkelk tot bloemkelk gaan, of schijnbaar doelloos door het gras of langs een tak omhoog kruipen. Een enkele keer kriebelt er iets op mijn lichaam of lijkt in mijn oor te willen gaan zitten, zoveel lawaai wordt er gemaakt. Maar de meeste zomergasten onttrekken zich aan mijn blikveld doordat er al aan het begin van de zomer een enorme plantengroei heeft plaatsgevonden zodat je kunt spreken van een overdaad. Daar moest ik aan denken toen ik voor het eerst geconfronteerd werd met de bloemen van Oesje. Bij zoveel bloemen in je blikveld, ben je blij dat er een lijst om het schilderij zit. In mijn tuin mondt de ongeremde overdaad en het stof waardoor de kleuren, gaande de zomer, fletser worden uit in een herfst, die op deze schilderijen ver te zoeken is. En toch is er geen bloem te zien. Bij nadere beschouwing blijkt de uitbundigheid gewoon verf te zijn, kleurtoetsen die soms wild om zich heen lijken te slaan en die geen vorm lijken te mogen hebben.
In mijn tuin dient alles zich tegelijkertijd in mijn blikveld aan. Ook hier in de galerie word ik gegrepen door al die verschillende indrukken, veroorzaakt door uiteenlopende stijlen en visies op kunst. Zei ik “gegrepen”? Bedoel ik niet veel meer “heen en weer geslingerd”? Is hier sprake van een allegaartje? Wat zijn dit voor zomergasten? Kunnen zij veilig naast elkaar bestaan of vreten zij mekaar op zoals in mijn tuin de merel de krent, de muis de vlieg en de mier de resten verorbert?
Verdragen de structuren ingegeven door handschriftelijke hartstocht van Douwe de bijna geometrische dansende toetsen die uit het hout gesneden zijn door Angenelle? Of kunnen de op stofuitdrukking beluste stillevens van Judith en Antje wel tegen de hoekige kwaststreken in de taferelen van Tjeerd?
Ik moet de ruimtelijke werken een beetje buiten mijn verhaal houden omdat ik ze bij de voorbezichtiging niet heb kunnen bekijken. Maar ook hier vraag ik mij af of de figuratieve onrustige kleistructuren die de beweging in het beeld lijken te versterken van Annette, het op kunnen nemen tegen de rustiger en gelijkmatiger aangebrachte texturen in de gestileerde vormen van Stephen.
Wat een verschil in factuur!
Dames en heren, zonder verf geen schilderij of prent, dat lijkt mij duidelijk! Maar hier is goed te zien dat verf kleur heeft, of misschien liever kleur is, die vorm nodig heeft. We constateren dat hier een paar zeer uiteenlopende benaderingswijzen samengebracht zijn:
Schijnbaar achteloos en blindelings neergezette verfsporen die een verbazingwekkend aangrijpend beeld tot gevolg hebben. Je verbaast jezelf erover dat je erin trapt. Van het gebak zie je de verfresten nog in mijn mondhoek zitten.
In de achterste zaal sta ik er versteld van hoe de uitgesproken strakke omtrekken van toets en snijvorm zo’n speels en beweeglijk beeld kunnen veroorzaken. De levendigheid wordt hier slechts getemperd door het kader van de lijst.
Tussen deze twee uitersten bevinden zich de kunstenaars die met koele blik de weergegeven voorwerpen in een tectonische setting in hun waarde willen laten. Zoals in de nissen van Neet. Natuurlijk is bij hen de verf ook opgebracht en kunnen we toch een diversiteit aan schilderachtigheid onderscheiden. We hebben dan wel een loep nodig.
Het is trouwens wel opvallend hoe de factuur bij Marcel zowel neigt naar het schilderachtige als naar het tekenachtige, ongetwijfeld het gevolg van de toegepaste techniek. Daardoor ontstaat een soort omgekeerd effect: het aanvankelijk waargenomen picturale, door een schijnbaar vlakke toets, blijkt bij nadere beschouwing toch een meer lineair karakter te hebben.
Een antwoord op mijn vragen moet ik u schuldig blijven,
het werk hangt immers bij elkaar.
Ik wens de toehoorders zo veel kijkgenot dat ze tot koop over zullen gaan.
Ik vraag de kunstenaars mij deze inleidende woorden te vergeven en daarom wil ik besluiten met een gedicht van J.J.A Mooij (De ruimte van tijd, 1991)
Beeldenstrijd
De woorden jagen beelden achterna,
snijden de wegen af en spannen netten,
om ze uiteindelijk naar hun hand te zetten.
Allicht bereiken zij hun doel weldra,
want wie kan al die listen ooit beletten?
Vast niet de weerlozen, die wachten na
hun stille schepping op de macht der taal:
een prooi voor sluipend proza en sonetten.
Nu moet hun pijl ‘t begeerde oogmerk treffen.
Reeds wil men dit als een trofee verheffen:
een teken aan de wand na korte strijd.
Maar hoe vergeefs! Door luttele gebaren
weet het zijn vrijheid glansrijk te bewaren
en wint met meesterschap voor ons het pleit.
Theo van Egeraat, Groningen 9 juli 2005